maandag 25 oktober 2010

Linde en de appels

Beentje voor beentje klimt ze op het krukje bij het aanrecht. Als ze staat kijkt ze zoekend om zich heen. Dan steekt ze haar vingertje uit.
‘Appel. Mama, appel.’
Ik kom aanlopen en het vingertje wijst dringender. ‘Appel. Dees.’
Ik pak de appel, was hem onder de kraan.
‘Pak maar een bakje, dan schil ik hem voor je.’
‘Neehee,’ schudt ze. ‘Bal.’
Ik weet wat ze bedoelt. De appel moet niet geschild en in stukjes. Linde wil een mooie ronde appel in haar handjes. Het liefst één in elke hand.
Linde houdt van ronde dingen. Van ballen en van appels.
Grijnzend klimt ze het trapje af, de ronde appel in haar knuistje. Tevreden loopt ze weg, haar doel bereikt. Ze wandelt rond met haar bal. Dan zet ze haar tandjes in de appel. Langzaam kauwt ze en knaagt het sappige vruchtvlees van de schil. De schil blieft ze niet. Als Grietje uit het sprookje laat ze een spoor achter, een spoor van appelschilletjes.

Toch geef ik haar de appel. Steeds weer. Het staat zo lief. En doe ik het niet dan pikt grote broer er wel een voor haar. Of vier. En graait handenvol mandarijntjes mee. Tijm laat oranje schilletjes achter, netjes op hoopjes. Hans zou verdwalen in het bos.

Appels dus. Er staat een boomvol in de tuin. De onderste takken leeg, onrijp geplukt, maar uit de kruin vallen er nog genoeg op de grond. Glunderend stuitert Linde door haar luilekkerland. In hun rode kruiwagen verzamelen Tijm en Linde de buit. Linde zet vrolijk haar tanden in allemaal. Butsen, bruine plekken en wormen doen haar niets.
‘Appel,’ roept ze blij. ‘Bal.’
Tijm kijkt op. Ja! De appels worden ballen en stuiteren door de tuin. Over het terras, het gras en de trap af. Nog bruiner en nog gebutster blijft Linde ze lusten.

Appels dus. Toen ik het stofje zag met de roze en rode appeltjes wist ik het meteen. Voor Linde’s kinderwagen. Terwijl Linde slaapt helpt Tijm met naaien. We maken een appelmatrasje. Een rood fleece appeldekentje. Een appelbies voor de kap. En, op Tijm’s aandringen, een appelkussentje. Als Linde wakker wordt volgt er een langgerekt wauw. Het vingertje wijst. ‘Poppa.’
Poppa wordt snel gehaald en als een volleerd poppenmoeder vlijt Linde haar in haar appelwagen. Trots stapt ze rond en rond. Tijm staat er bij en kijkt er naar. Hij staat het toe, voor het eerst. De boodschappen doet hij voortaan met de brandweerwagen.

Blij en moe van het succes ga ik opruimen. Als ik terug kom in de kamer staat de wagen aan de kant. Poppa’s been bungelt eruit. Van de kar naar de bank loopt een spoor schilletjes. Op de bank ligt Linde. In haar armen vier aangevreten appels. Rond haar mond haar gelukzaligste glimlach. Als ze me ziet slaat ze beschermend haar armen om de appels. ‘Nee,’ schudt ze. ‘Appel.’
Ik leg Poppa’s been recht en stop haar in onder haar appeldekentje. Linde neemt nog een hap en kijkt me aan. Ik knik en ga een bakje halen. Voor de schilletjes. Een heel klein beetje opvoeden af en toe is misschien wel verstandig.

vrijdag 22 oktober 2010

Waarom ik niet wil werken

Op de voorpagina van Vrij Nederland staat deze week de knallende kop ‘Waarom vrouwen niet willen werken (behalve als ze het ‘leuk’ vinden)’
Natuurlijk sloeg ik meteen het bijbehorende artikel open. Volgens de heersende normen werk ik immers niet. Hoe ‘leuk’ ik het ook zou vinden.
Het artikel is geschreven door Elma Drayer, naar aanleiding van haar nieuwe boek ‘Verwende prinsesjes. Portret van de Nederlandse vrouw.’ Om mijn zwangere lijf te ontzien besloot ik voorlopig het boek niet te gaan lezen, want van het artikel alleen al kreeg ik spontaan harde buiken. De strekking is kort door de bocht dat vrouwen in Nederland luxepoppetjes zijn die liever niet dan wel werken. Wat ze tot zinloze wezens maakt, want immers alleen iemand met een voltijds betaalde baan is een volwaardig lid van onze maatschappij. Op de VN site is het artikel helaas niet te vinden, ander zou ik het linken. Wel wil ik jullie de eerste ingezonden brief die ik ooit schreef niet onthouden. Hoe groot is de kans dat VN hem publiceert? De verder geïnteresseerde kan met enig googlewerk vast wat meer moois vinden van deze vriendelijke dame.

Geachte redactie,

Met groeiend afgrijzen las ik het artikel ‘De ma-di-do vrouw’ van Elma Drayer in VN 42, waar zij mijns inziens twee van de grootste verworvenheden van de Nederlandse cultuur aanvalt, de keuzevrijheid en het deeltijd werken. Zelf woon ik in Engeland, waar ik een aantal maanden geleden mijn betaalde baan heb moeten opzeggen. Simpelweg omdat de ongesubsidieerde kinderopvang meer kost dan ik verdien.

Vind ik het erg tot huisvrouw te zijn ‘gedegradeerd’? Eerlijk gezegd niet. Ik zie het meer als een (tijdelijke) carrière switch, waarbij ik geen internationale projecten meer leid maar een huishouden. Geeft me dit minder zelfrespect, zoals mevrouw Drayer suggereert? Nee. Maakt me dit minder nuttig voor de maatschappij? Ik vind van niet. Het kost de overheid wat inkomstenbelasting, ja. Maar kinderen grootbrengen is ook zinvol. Toegegeven, het maakt me voorlopig financieel afhankelijk van mijn man. Maar hem net zo goed van mij, het zijn immers ook zíjn kinderen waar ik voor zorg. Andersom had ook gekund, maar na drie achtereenvolgende zwangerschapsverloven verdiende hij een stuk meer dan ik. Dus maakten we samen deze keuze. Wij noemen dat een partnerschap. Of simpeler: een gezin.

Mevrouw Drayer stelt dat een betaalde baan de enige manier is om nuttig te zijn voor de maatschappij. Ze suggereert dat alle deeltijd of niet werkende vrouwen ‘prinsesjes’ zijn. Die thuis op de bank naar Oprah kijken en chocolaatjes eten? Via vrijwilligerswerk op scholen, thuis of elders bijdragen, wat veel van deze vrouwen doen, is vaak minstens zo zinvol. De wereld draait om meer dan geld.

Ik zou dus willen zeggen dat ik gelukkig ben met mijn keuze. Maar daar wringt het hem juist: het was geen keuze. Woonde ik in Nederland dan had ik gekozen voor een deeltijdbaan. En mijn man ook. Het beste van twee werelden. Is dat een luxe? Deels wel. Vrouwen in minder bevoordeelde landen moeten hun kinderen bij oma of op straat achterlaten om geld te verdienen, uit bittere noodzaak. Of kunnen het zich juist niet permitteren te werken, zoals hier in Engeland. Oneerlijk? Jazeker. Net zoals het oneerlijk is dat wij biefstuk eten terwijl mensen in Afrika honger lijden.

Ik vind het teleurstellend dat VN dit ongenuanceerde stuk plaatst, erger nog, het boek cadeau geeft aan nieuwe abonnees. Mevrouw Drayer, en velen met haar, moeten leren andermans keuzes te respecteren. In Nederland moeten we dankbaar zijn voor de keuzevrijheden die we hebben verworven en ons hiervoor blijven inzetten, niet alleen voor onszelf maar ook voor de rest van de wereld. Dan zal vrijheid hopelijk ooit geen luxe meer zijn.


Naschrift: De brief werd geplaatst! Bijna helemaal, alleen de laatste twee alinea's niet maar dat hij te lang was had ik wel verwacht. Ook nog eens bovenaan, op de mooiste plek. Vrij Nederland bedankt!

woensdag 20 oktober 2010

De terrible tank engine

Gek word ik van Thomas. Tijm’s Barbapapafase is grotendeels voorbij en hij is, als alle Engelse jongetjes, nu fan van Thomas the Tank Engine. En niet zo’n beetje ook. Horendol word ik van het keer op keer voorlezen van de duffe boekjes. Van het eeuwige gejengel hem op tv te willen zien. Nergens ben je veilig voor de blauwe locomotief. Slimme marketeers is de uitwerking van het treintje op kleine jongetjes niet ontgaan en overal grijnst zijn grijze bolle kop je toe. Ik ben al gezwicht voor onderbroeken, een po, een opstapkrukje, sloffen, en in de supermarkt durf ik amper nog langs het yoghurtschap om de keuze tussen vieze synthetische Thomas toetjes en peuterdriftaanval te vermijden.

Nu is hij bijna jarig. Hij wordt drie. Hij weet precies hoe verjaardagen werken. Er komt een feest, taart en kadootjes. En wat wil hij hebben? Juist.
Hij praat over niets anders. Al maanden is zijn favoriete lectuur de folder van de Thomas trein set. Het is een mooi ding, met houten rails en leuke treintjes, klein genoeg dat de grijns van Thomas me niet teveel irriteert. Dat die set er komt is al lang geleden besloten. Maar vooralsnog moet Tijm wachten. En wachten duurt lang. Dagelijks wijst hij aan wat hij wil. Thomas, uiteraard. Maar ook James, Clarabel, Annie, Henry, Gordon, Toby, Emily, Percy en Mavis. Ja, hij kent ze allemaal. En hij wil een tunnel, een station, een brug, een hijskraan. Karretjes. Een olieboortoren. O ja, en rails. Veel rails. Fijntjes leg ik uit dat hij niet te hebberig moet zijn. Dat hij dan niets krijgt. En dat hij lief moet zijn en niet zijn zusje pesten, anders krijgt hij helemaal niets. Hij knikt serieus. Hij zal Linde niet meer pesten. Nog eens wijst hij. Hij wil ook een Spencer. Ik zeg dat het een beetje te veel wordt. Nee, antwoordt hij sluw, die is voor Linde. Mag Linde er ook mee spelen dan? Hij kijkt bedenkelijk.

Soms, heel soms, ben ik blij met Thomas. Soms is hij nuttig. Zo leren de treinen ons tellen. Thomas is één. Edward is twee. Henry is drie. Gordon is vier. James is vijf. Percy is zes. Toby is zeven. Tijm telt mee.

En nu de lepel tijdens het eten niet meer enkel tjoeke tjoeke zegt maar Thomas, Gordon of Percy, gaat Tijm’s mond ineens wijd open. Linde giechelt mee. Ook Tijm’s eigen hand stuurt Henry en Spencer in sneltreinvaart de mond in. Alwaar de trein in de wang gerangeerd wordt. Want doorslikken, dat doen treinen niet. Tijm loopt uren na het eten als hamster rond, met een bolle volle wang. Hoe vaak ik ook in de wang prik en duw en dreig. Dan opeens weet ik wat ik moet toevoegen aan de doos die op de kast staat te wachten tot dertien november. Thomas en de mijnschacht. Waar Thomas langzaam verdwijnt in een diep gat. Of het gaat werken tegen de hamsterwang? Waarschijnlijk niet. Maar Thomas zien verdwijnen in een diep gat, daar kun je je geen buil aan vallen. Hoe dan ook.

vrijdag 15 oktober 2010

Ochtend

Ik poef het dekbed op en scherm me af van de donkere kamer. Stap, stap op de houten vloer. Een kus, een fijne dag, een werk ze. Stap, stap. Een doffer geplof op de trap. De voordeur slaat dicht. Ik tel de minuten af, de seconden, die me nog resten. Hoor ik een hoest? Een deurklink? Ik trek het dekbed over mijn hoofd. Ontkennen kan niet. Trippel, trappel over de houten vloer. De kleine voetjes staan stil. Dan trekt een handje aan mijn arm. ‘Goedemorgen mama!’
Ik sla het dekbed open en een warm klein jongenslijfje kruipt mijn holletje binnen. Twee armpjes klemmen om mijn nek. Een kusje op mijn wang. Even, heel even, ligt hij stil.
Dan, ‘melk, mama?’
‘Op het kastje, kijk maar, daar.’
Trippel, trappel, naar de melk. Terug in bed. Naast me een stil lijfje, alleen het zuigen en slikken is voelbaar. Ik tel weer, de slokken af.
‘Op!’
Nu is het stilliggen voorbij. De energie van de melk stroomt het lijfje binnen en het gewoel, geschop, geduw en getrek begint. Mama wordt een klimrek. Een trampoline. Een trein. Een boot. ‘Pas op, niet op mijn buik!’

Ik reik naar het nachtkastje voor afleiding. We lezen boekjes. We puzzelen. Alles om het onvermijdelijke opstaan uit te stellen. Zelfs een goed gesprek.
‘Heb je pijn in de voet mama?’
‘Ja lieverd.’
‘En een baby in de buik?’
‘Ja, dat ook. Kijk maar hoe dik.’
Ik wrijf over mijn bolle buik.
‘Mama heeft geen piemel.’
‘Nee, dat klopt.’
‘Tijm wel. En papa ook.’
‘Inderdaad.’
‘Maar Linde niet.’
Ik schud mijn hoofd.
‘En de baby?’
‘Dat weet ik niet. Misschien. Misschien ook niet.’
Hij kijkt mijn buik onderzoekend aan.
‘Ik wil de baby kusje geven.’
‘Dat mag, wel voorzichtig zijn, niet te hard.’
Hij trekt mijn pyjama omhoog. Overlaadt de buik met kusjes. Samen voelen we. Kijk, daar zit ie, daar is een rug. Daar steekt iets uit.
‘Het is een hele kleine baby, hè mama,’ vraagt hij.
‘Zo klein?’
Hij strekt zijn armen wijd.
‘Nee joh, veel kleiner, dat past toch nooit. Zo groot is Linde al. Of jij.’
‘Tijm is heel groot. Tijm was ook klein in mama’s buik, ja?’
‘Ja.’
‘En Linde ook?’
‘Ja.’
‘En mama?’
‘Mama was in oma’s buik.’
Hij knikt.
‘En papa?’
‘Papa niet. Papa was in oma José’s buik. Oma José was getrouwd met opi. Maar toen ging ze dood. Dat was niet leuk, toen moesten we heel hard huilen allemaal. En toen kwam opi omi tegen en ging hij met haar trouwen. Dus papa zat niet in omi’s buik. Snap je dat?’
Hij gaat er voor liggen. Heel stil. Denkt een tijdlang na. Dan knikt hij instemmend.
‘Ja. Oma José is op een wolk. Ze kijkt naar Tijm’
Dan peinst hij nog even door.
‘En opa,’ vraagt hij, ‘heeft die ook een piemel?’

dinsdag 12 oktober 2010

Het slaat weer toe

Verveling is een vervelend verschijnsel, dat al te gemakkelijk toeslaat als je thuiszit met kinderen. Ik bedoel niet het huisvrouw zijn op zich, alhoewel ook dan soms wel eens de muren op me af komen, bij gebrek aan menselijk contact boven de drie. Nee, ik bedoel het in de meest letterlijke zin. Het thuis zitten omdat je niet kan lopen of autorijden. En dat dan dus met kleine kinderen. Toegegeven, zitten is er niet echt bij. Dat laten ze niet toe. Het is veelal rondhupsen op één voet en één of meer krukken. Of geen, als haast geboden is. Achter kinderen aan die genadeloos aanvoelen dat mama niet al te mobiel is en daarom wel eens een oogje toeknijpt. Mama die allang blij is als er gezellige speelgeluidjes uit de kamer komen, en zich nog eens even nestelt op de bank omdat er niet geruzied, gegild of met de deuren geslagen wordt. Waarna blijkt dat alle puzzelstukjes uit alle puzzels op de grond op een berg gegooid zijn, met ballpoint op het parket getekend is en al het grind van de tuin naar de woonkamer is getransporteerd. Waarna gillende jongentjes voor straf naar de studeerkamer moeten worden gesleept. En voor de deur moet worden gewaakt om te zorgen dat het gillende jongetje niet naar buiten komt en het nieuwsgierige meisje ervan weerhouden wordt naar binnen te gaan en huilende grote broer omhelzingen en kusjes te geven.

De oplossing is even simpel als onmogelijk. Erop uit trekken. Naar het park, de speeltuin, het bos, of zelfs maar de supermarkt. Ik plan zoveel mogelijk, vriendjes en hun moeders over te spelen, met de taxi naar de gym, verantwoorde yoga dvd’s. Maar elke dag vermaak aan huis lukt gewoonweg niet. Mijn uiterste redder in nood, de minder verantwoorde elektronische babysitter, gaat steeds vaker aan. Ik ben Upsie Daisy, Makka Pakka, Thomas en Barbapapa dankbaar. Maar wil niet al mijn principes laten varen. Dus ik ploeter voort. Pijnlijk. Want zo zonder rust, zonder zitten, en te vaak zonder krukken – wie kan er jongetjes sleuren, puzzels oprapen of parket schoonboenen op krukken - geneest een gebroken voet niet. De pijn wordt erger. Na twee weken zonder gips wens ik dat het er weer om zat. Meer zitten neem ik me voor.
Zitten betekend een gekrioel van kleine lichaampjes op mijn lijf. En een steeds afweren, niet bij mijn voet, pas op, niet op de buik, ga weg. Dus ik worstel weer omhoog. Dan maar de tuin in. Ik kruk verder de dag door. Tot papa thuis is en de kinderen in bad.

Eindelijk vlij ik me neer op de bank. De pijnlijke voet op een kussen. Het gespetter boven ontspant me verder. Rust. Of toch niet? Binnen in mij gaat het gedruis verder. Met lief, kietelend en wriemelend gekrioel. He, ben jij er ook nog? Een veilig en kalm gevoel. Deze kan niet bij mijn voet. Ik leg mijn hand op mijn deinende buik en langzaam komt het gewriemel tot bedaren. Boven worden de laatste verhaaltjes gelezen en nachtkusjes gegeven. Dan is ook mijn buik stil.

zaterdag 2 oktober 2010

Engelse Moesson

De regentijd is begonnen. De engelse herfst. Bij de achterdeur staan twee kindertjes met hun neus tegen het glas naar buiten te kijken.
‘Beetje nat,’ mompelt Tijm.
Linde schudt haar hoofdje: ‘Neehee.’

Soms stopt de regen eventjes. Tijm komt aanlopen met zijn laarzen. Met mama’s kruk. Ook Linde heeft haar kikkerlaarsjes gepakt. Mama zucht nee. Mama heeft een gebroken voet. Het houten trapje in de tuin ziet er akelig glad uit. Het gras glinstert in het ijle straaltje zon. ‘Het is te nat. Kijk maar. Overal nat.’

Tijm stampt met zijn voet. ‘Het is niet nat.’
‘Misschien strakjes,’ zegt mama, ‘als het gras opgedroogd is.’
Maar strakjes regent het alweer. We blijven binnen.

Als mama weer kan lopen gaan we naar buiten. In nieuwe jassen, schoenen en winterbroeken. Linde heeft al een nieuwe jas. Vanuit opa en oma’s huis zijn we naar het dorp gestrompeld en hebben we degelijke winterschoenen gekocht. En één jas. Linde paradeerde rond als een pauw in de blauwe jas met witte stippen en bontkraagje. Haar ogen straalden erbij. ‘Mooie jas, mooie Linde,’ riep Tijm.
Hij paste precies, de jas. Niet op de groei. We kochten hem toch.
Tijm wil een groene jas. De winkeldame draagt jas na jas aan. Blauwe jassen, rode jassen, bruine jassen, zelfs een gele jas. Tijm wil ze niet passen. Hij wil een groene jas. Boos loopt hij weg.

Weer thuis is er gelukkig internet. Tijm kijkt mee over mama’s schouder. Hij ziet de jas meteen. ‘Die,’ wijst hij. ‘Die wil ik. De groene jas.’
De jas is groen. Heel groen. Mama vind het goed. Passen kan niet. We moeten meten. Tijm doet het zelf. Hij meet zijn hand. Hij meet zijn neus. Hij meet mama’s been. Hij meet Linde’s buik. Maar wat hebben we nodig? Tijm’s lengte. Tijm’s armen. Tijm’s borstomtrek. En zijn middel, we kopen meteen nieuwe broeken. Een kleine worsteling later staan de maten op papier. We klikken op de groene jas in de goede maat. Nu de broeken. Tijm wil de blauwe broek met rode ruiten. Goed. Tijm is precies een meter lang. Maat drie jaar. Tijm’s middel is veertig centimeter. Maat negen maanden. Mama zucht. Ze klikt de drie jaar broek aan.

Een paar dagen later. ‘Ding dong.’
Tijm rent naar de deur. Een man brengt een groot pak. Snel scheuren Tijm en Linde het open. Het lijkt wel Sinterklaas. Er rolt van alles uit het pak. Eerst de groene jas. ‘Prachtig!’ roept Tijm.
Linde’s nieuwe broek is paars met grote roze bloemen. Meteen wil ze hem aan. Tijm grijpt naar de blauwe broek met de rode ruiten. De broek is van zacht flanel. Tijm knuffelt de broek tegen zich aan. Hij trekt zijn te korte broek naar beneden.
We doen de nieuwe broek aan, sjorren het touwtje strak. Strakker. Strakst. Tijm is blij. Hij is een stoere baggy skater. Die dag, de dag erna en de dag daarna. De broek mag niet meer uit.

Elke dag staan twee kindjes bij de achterdeur. Met laarzen, nieuwe jassen en warme broeken. Ze kijken naar de regen. Mama kijkt naar haar gipsloze, pijnlijke voet. Morgen is het zaterdag. Morgen is papa thuis. Misschien regent het morgen even niet. Tijm en Linde zijn er klaar voor.